Meewerkend voorwerp Wat is een meewerkend voorwerp? Zoals de naam al zegt werkt een meewerkend voorwerp mee aan de handeling. Je komt het tegen bij werkwoorden als geven, lenen en overhandigen. Als ik jou bijvoorbeeld een cadeau wil geven dan moet je dat aanpakken.
Ik geef Ans een kop koffie. – Ik geef aan Ans een kop koffie. ( Ik geef een kop koffie aan Ans) Heb jij hem dat rapport gestuurd? – Heb jij aan hem dat rapport? ( Heb jij dat rapport aan hem gestuurd?)
Meestal vind je het meewerkend voorwerp als je de volgende vraag stelt: Aan wie (of wat) of voor wie (of wat ) + de rest van de zin? Het antwoord op die zin is het meewerkend voorwerp. Opmerkingen Niet iedere zin heeft een meewerkend voorwerp. Als de woorden aan of voor een plaats aanduiden heb je te maken met een bijwoordelijke bepaling.
Aan de waterkant | bloeien | de mooiste bloemen. aan de waterkant is hier een bijwoordelijke bepaling van plaats.
: Meewerkend voorwerp
Hoe vind je het meewerkend voorwerp Juf Melis?
Zo vind je het meewerkend voorwerp – Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: meewerkend voorwerp: aan/voor wie + (werkwoordelijk) gezegde + onderwerp + ( lijdend voorwerp) ? Let op: Het voorzetsel ‘aan’ of ‘voor’ kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.
Hoe vind je het meewerkend voorwerp Junior Einstein?
Wat is het meewerkend voorwerp (mv)? Het meewerkend voorwerp (mv) hangt samen met de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde (naamwoordelijk of werkwoordelijk) en het lijdend voorwerp. In een zin kan maar één meewerkend voorwerp staan. Het is belangrijk dat je weet dat niet iedere zin een meewerkend voorwerp heeft. Hoe vind je het meewerkend voorwerp (mv)?
![]() |
|
Hieronder worden de stappen uitgelegd.
1 | Zoek de persoonsvorm (pv). |
Maak de zin vragend of zet hem in een andere tijd. Persoonsvorm
Zin | Vraagzin / Andere tijd | Persoonsvorm | ||
Zij geeft een knikker aan Tim. | → | Geeft zij een knikker aan Tim? | → | geeft |
Zij geeft een knikker aan Tim. | → | Zij gaf een knikker aan Tim. | → | geeft |
Zij geeft de knikker aan Tim. → Vraagzin: Geeft zij een knikker aan Tim. → Persoonsvorm: geeft Zij geeft de knikker aan Tim. → Andere tijd: Zij gaf de knikker aan Tim. → Persoonsvorm: geeft
2 | Zoek het onderwerp (o). |
Wie of Wat + de persoonsvorm. Onderwerp
Zin | Wie / Wat + pv | Onderwerp | ||
Zij geeft een knikker aan Tim. | → | Wie geeft? | → | Zij |
Zij geeft de knikker aan Tim. → Wie/Wat + pv: Wie geeft? → Onderwerp: Zij
3 | Zoek het gezegde (gez). |
Het gezegde zijn alle werkwoorden in een zin. Gezegde
Zin | Alle werkwoorden | Gezegde | ||
Zij geeft een knikker aan Tim. | → | geeft | → | geeft |
Zij geeft de knikker aan Tim. → Alle werkwoorden: geeft → Gezegde: geeft
4 | Zoek het lijdend voorwerp. |
Zet Wie of Wat voor het onderwerp en het gezegde. Lijdend voorwerp
Zin | Wie / Wat + o + gez. | Lijdend voorwerp | ||
Zij geeft een knikker aan Tim. | → | Wat geeft zij? | → | een knikker |
Zij geeft de knikker aan Tim. → Wie/Wat + o + gez.: Wat geeft zij? → Lijdend voorwerp: een knikker
5 | Zoek het meewerkend voorwerp |
Zet Aan wie of Voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp. Meewerkend voorwerp
Zin | Aan wie / Voor wie + o + gez. + (lv) | Meewerkend voorwerp | ||
Zij geeft een knikker aan Tim. | → | Aan wie geeft zij een knikker? | → | aan Tim |
Zij geeft de knikker aan Tim. → Aan wie / Voor wie + o + gez. + (lv): Aan wie geeft zij een knikker? → Meewerkend voorwerp: aan Tim Meewerkend voorwerp (mv)
- Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp in de zin.
- Zet Aan wie of Voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.
- Staat het woord -aan of het woord -voor in een zin, dan weet je al dat er een meewerkend voorwerp in de zin zit.
- In een zin kan altijd maar één meewerkend voorwerp zitten.
: Wat is het meewerkend voorwerp (mv)?
Kan er een meewerkend voorwerp in de zin staan zonder lijdend voorwerp?
Het meewerkend voorwerp staat in de regel voor het lijdend voorwerp.
Ik heb hem het nieuws verteld.Heb je hem het nieuws verteld?
Op deze algemene regel bestaan drie uitzonderingen.1. Als het lijdend voorwerp het (of ‘t ) is, staat het meewerkend voorwerp altijd achter het lijdend voorwerp.
Ik heb het hem verteld.
2. Als het lijdend voorwerp een aanwijzend voornaamwoord is en het meewerkend voorwerp een zelfstandig naamwoord(groep), kan het meewerkend voorwerp zowel voor als achter het lijdend voorwerp staan.
Ik heb mijn man dat verteld.Ik heb dat mijn man verteld.
3. Als het meewerkend voorwerp een voorzetselgroep met aan of voor is, kan het zowel voor als achter het lijdend voorwerp staan.
Ik heb aan mijn man het nieuws verteld.Ik heb het nieuws aan mijn man verteld.
Wat is een meewerkend voorwerp kindertaal?
Een meewerkend voorwerp is dat zinsdeel dat meewerkt om de handeling te verrichten. Zonder het meewerkend voorwerp zou een zin met geven bijvoorbeeld niet compleet zijn. Voor een zinsdeel dat meewerkend voorwerp is kan aan of voor worden geplaatst. Staat aan of voor er al voor, dan kun je deze woorden weglaten.
Voorbeeld met aan: Oom gaf Jan een cadeau. Jan is meewerkend voorwerp want je kunt zeggen: Oom gaf aan Jan een cadeau. In de laatste zin kun je aan zonder dat dit een kromme zin oplevert weer weglaten. Voorbeeld met voor: Het maakt mij niet uit. Mij is meewerkend voorwerp, want je kunt zeggen: Het maakt voor mij niet uit.
En voor kun je weglaten in de zin Het maakt voor mij niet uit. Het meewerkend voorwerp staat in de 3de naamval, de datief. De afkorting van het meewerkend voorwerp is MV
Redekundige ontleding | ||
---|---|---|
Onderwerp · Gezegde · Persoonsvorm · Lijdend voorwerp · Meewerkend voorwerp · Belanghebbend voorwerp · Voorzetselvoorwerp · Handelend voorwerp · Ondervindend voorwerp · Oorzakelijk voorwerp · Bepaling van gesteldheid · Bijwoordelijke bepaling · Bijvoeglijke bepaling |
Wat is het lijdend voorwerp groep 7?
Wat is het lijdend voorwerp (lv)? Het lijdend voorwerp (lv) hangt samen met het onderwerp en het gezegde in de zin. Een zin heeft alleen een lijdend voorwerp als het uit een werkwoordelijk gezegde bestaat. Het is belangrijk dat je weet dat niet iedere zin een lijdend voorwerp heeft. Hoe vind je het lijdend voorwerp (lv)?
1. Zoek de persoonsvorm (pv).
Zoek de persoonsvorm (pv).
|
Hieronder worden de stappen uitgelegd.
1 | Zoek de persoonsvorm (pv). |
Maak de zin vragend of zet hem in een andere tijd. Persoonsvorm
Zin | Vraagzin / Andere tijd | Persoonsvorm | ||
Wij gaan brood kopen. | → | Gaan wij brood kopen? | → | gaan |
Wij gaan brood kopen. | → | Wij gingen brood kopen. | → | gaan |
Wij gaan brood kopen. → Vraagzin: Gaan wij brood kopen? → Persoonsvorm: gaan Wij gaan brood kopen. → Andere tijd: Wij gingen brood kopen. → Persoonsvorm: gaan
2 | Zoek het onderwerp (o). |
Wie of Wat + de persoonsvorm. Onderwerp
Zin | Wie / Wat + pv | Onderwerp | ||
Wij gaan brood kopen. | → | Wie gaan? | → | Wij |
Wij gaan brood kopen. → Wie / Wat + pv: Wie gaan? → Onderwerp: Wij
3 | Zoek het gezegde (gez). |
Het gezegde zijn alle werkwoorden in een zin. Gezegde
Zin | Alle werkwoorden | Gezegde | ||
Wij gaan brood kopen. | → | gaan kopen | → | gaan kopen |
Wij gaan brood kopen. → Alle werkwoorden: gaan kopen → Gezegde: gaan kopen
4 | Wie / Wat + onderwerp + gezegde. |
Zet Wie of Wat voor het onderwerp en het gezegde. Lijdend voorwerp
Zin | Wie / Wat + o + gez. | Lijdend voorwerp | ||
Wij gaan brood kopen. | → | Wat gaan wij kopen? | → | brood |
Wij gaan brood kopen. → Alle werkwoorden: Wat gaan wij kopen? → Lijdend voorwerp: brood
* | Een zin met een naamwoordelijk gezegde heeft nooit een lijdend voorwerp! |
Voorbeeld
![]() |
Zin | Wie / Wat + o + gez. | Lijdend voorwerp | ||
Van dat gezeur wordt zij boos. | → | Wie / Wat wordt zij (boos)? | → | Geen | |
wordt boos = naamwoordelijk gezegde. Er kan dan geen lijdend voorwerp in de zin zitten. Een zinsdeel kan nooit tegelijkertijd een lijdend voorwerp zijn en onderdeel van het naamwoordelijk gezegde zijn. |
Van dat gezeur wordt zij boos. → Wie / Wat + o + gez.: Wie/Wat wordt zijn boos? → Lijdend voorwerp: Geen wordt boos = naamwoordelijk gezegde. Er kan dan geen lijdend voorwerp in de zin zitten. Een zinsdeel kan nooit tegelijkertijd een lijdend voorwerp zijn en onderdeel van het naamwoordelijk gezegde zijn. Lijdend voorwerp (lv)
- Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde.
- Het lijdend voorwerp = wie / wat + onderwerp + gezegde.
- Als de zin een naamwoordelijk gezegde heeft, dan is er geen lijdend voorwerp.
- Een zin kan dus alleen een lijdend voorwerp hebben als het een werkwoordelijk gezegde heeft.
: Wat is het lijdend voorwerp (lv)?
Wat is het lijdend voorwerp in de zin voorbeeld?
- Home
- Taalloket
- Lijdend voorwerp (wat is dat?)
Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoord direct ondergaat. Een andere naam voor het lijdend voorwerp is daarom direct object, In bijvoorbeeld ‘Ik koop een fiets’ ‘ondergaat’ een fiets direct de werking van het werkwoord kopen, Het is daarmee het lijdend voorwerp (ofwel: direct object).
Een lijdend voorwerp kan een zelfstandig naamwoord zijn (bijvoorbeeld fiets, een meisje, Anna ), een woordgroep met een zelfstandig naamwoord als kern ( haar nieuwe kleren ) of een persoonlijk voornaamwoord ( mij, je, haar, hem, het, ons, jullie, hen ). In de onderstaande voorbeelden is het lijdend voorwerp gecursiveerd:
- Onder de douche zingt hij altijd keihard Satisfaction,
- Pieter heeft Anna gisteren nog gezien.
- Denise showde haar moeder haar nieuwe kleren,
- Iedereen verdient liefde,
- Bel jij hem even?
- Welk boek raad je me aan?
Kan onderwerp ook meewerkend voorwerp zijn?
FAQ – Meewerkend voorwerp – Wat is een meewerkend voorwerp? Een meewerkend voorwerp is een zinsdeel dat meewerkt aan een handeling. Vaak gaat het om een persoon, maar een meewerkend voorwerp kan ook een ding zijn. Er kan maximaal één meewerkend voorwerp in en zin staan, maar niet iedere zin heeft een meewerkend voorwerp.
Hoe vind je het meewerkend voorwerp? Voordat je kind het meewerkend voorwerp kan vinden, moet hij eerst op zoek gaan naar de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde en het lijdend voorwerp. Wanneer hij deze zinsdelen gevonden heeft, geeft hij antwoord op de vraag ‘aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?’ Het antwoord is het meewerkend voorwerp.
Welke vraag stel ik om het meewerkend voorwerp te vinden? Om het meewerkend voorwerp in een zin te vinden, stelt je kind de vraag ‘aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?’ Voordat je kind antwoord kan geven op deze vraag, moet hij eerst de benodigde zinsdelen bepalen.
- Wat is het verschil tussen het meewerkend en lijdend voorwerp? Het lijdend voorwerp is het deel van de zin dat de handeling ondergaat, terwijl het meewerkend voorwerp juist meewerkt aan de handeling.
- An het meewerkend voorwerp ook een ding of iets abstracts zijn? Een meewerkend voorwerp is vaak een persoon of instantie, maar het kan ook een ding of iets abstracts zijn.
Dit zinsdeel werkt immers mee aan een handeling en een ding of iets abstracts kan ook meewerken aan een handeling. : Het meewerkend voorwerp
Welke woorden kunnen geen meewerkend voorwerp bij zich hebben?
Hoe vind ik het meewerkend voorwerp? – Let op dat niet iedere zin een meewerkend voorwerp bevat. Als het goed is, heb je voordat je naar het meewerkend voorwerp gaat zoeken eerst het gezegde, de zinsdelen, het onderwerp en eventueel het lijdend voorwerp bepaald! Net als het lijdend voorwerp hoort een meewerkend voorwerp logisch gezien bij het gezegde: het wordt opgeroepen door het werkwoord.
Sommige werkwoorden hebben nooit een meewerkend voorwerp, sommige werkwoorden soms, sommige altijd. Je kunt een dergelijk werkwoord herkennen door te vragen: “Kan ik aan iemand iets ?” Kan ik aan iemand iets geven? Ja, dan is die iemand het meewerkend voorwerp. Kan ik aan iemand iets dromen? Nee, dus dromen kan geen meewerkend voorwerp bij zich hebben.
Om een gevoel te krijgen bij de naam meewerkend voorwerp: dit zinsdeel werkt mee met het onderwerp. Het meewerkend voorwerp is degene die iets krijgt of van wie iets wordt afgenomen. Het meewerkend voorwerp begint met het voorzetsel aan, of ik kan het voorzetsel aan ervoor zetten.
Opvallend is, dat toevoegen of weghalen van aan ervoor zorgt dat het meewerkend voorwerp en het lijdend voorwerp van plaats wisselen in de zin. Bijvoorbeeld: o pv lv mv Ik | geef | de bal | aan hem. o pv mv lv Ik | geef | hem | de bal. Let op: het meewerkend voorwerp is een zinsdeel en kan dus uit één of meerdere woorden bestaan.
Daarom bepaal je altijd eerst de persoonsvorm en de zinsdelen! Vervolgens bepaal je altijd welk zinsdeel het onderwerp is. Daarna ga je op zoek naar het lijdend voorwerp en daarna naar het meewerkend voorwerp. Zoals gezegd, staat er niet altijd een meewerkend voorwerp in een zin.
Neem als voorbeeld de zin: “De man geeft zijn hond een bot.” Stap 1 : persoonsvorm bepalen; maak de zin vragend. Geeft de man zijn hond een bot? geeft is de persoonsvorm; komt van “om te geven” Stap 2 : zinsdelen bepalen de man is een zinsdeel (staat al voor de pv) een bot is een zinsdeel (ik kan zeggen: een bot geeft de man zijn hond) zijn hond is een zinsdeel (ik kan zeggen: aan zijn hond geeft de man een bot; let op: aan komt er spontaan bij!) Stap 3 : onderwerp bepalen de man is het onderwerp: het tweede zinsdeel van de vraagzin.
Controle : de man = hij; Hij geeft zijn hond een bot = OK Stap 4 : lijdend voorwerp bepalen Kan de man iets geven? Ja! Wat geeft hij? een bot een bot is het lijdend voorwerp Controle : een bot = het; Hij geeft zijn hond het. Maar dit klinkt niet! Wat wel klinkt is: hij geeft het zijn hond.
Is COD meewerkend voorwerp?
Dit zeggen onze cursisten over ons: – Plezier Victor (Keulen, Duitsland) Ik vind het leuk om mijn Franse taalcursussen online te volgen. Ongeveer tien minuten per dag is genoeg. Bedankt! Innovatief Marie (Amsterdam, Nederland) Ik hou van jullie innovatieve methode om een taal te leren en tegelijkertijd plezier te hebben! Uniek George (San Francisco, VS) Jullie methode is uniek! De cursussen hebben mij geholpen om vooruitgang te boeken en vol vertrouwen naar mijn uitwisselingen in het buitenland te gaan.
Welke twee voorzetsels staan in verbinding met het meewerkend voorwerp?
Over oorzakelijke en andere voorwerpen Ga naar voetnoot * – Naar aanleiding van een artikeltje dat ik schreef over het lijdend voorwerp (Levende Talen, 1968, no 246, blz.206-208), bladerde ik wat in de vernieuwde Rijpma en Schuringa, bewerkt door Dr. Jan van Bakel. (Groningen, 1968.) Heel toevallig viel mijn oog op de woorden ‘iets van plan zijn’. (§ 340) Omtrent deze uitdrukking had ik geschreven: ‘In Ik ben dit van plan is dit de naamwoordelijke aanvulling bij de uitdrukking van plan zijn, Tenzij iemand kan bewijzen, dat dit een oorzakelijk voorwerp is.’ Van Bakel zegt inderdaad over de uitdrukking iets van plan zijn dat iets oorzakelijk voorwerp is. En hiervoor zijn beslist sterke argumenten aan te voeren, maar de bewijsvoering die hij geeft, roept toch wel een enkel vraagteken op. Ik citeer: ‘Bij een naamwoordelijk gezegde past geen lijdend voorwerp, aangezien het overzetten in de lijdende vorm niet mogelijk is. Men mag dus in: We waren dat van plan “dat” geen lv. noemen, al is het synoniem van We hadden dat besloten, Een meewerkend of belanghebbend voorwerp is het evenmin; als onmisbaar zinsdeel kan het dus alleen een oorzakelijk voorwerp zijn. Zo ook in: We waren van plan in een hotel te overnachten,’ Dat Van Bakel verwijst naar een synoniem is al vreemd, maar de hele verklaring lijkt op een soort bewijs uit het ongerijmde en gaat in de richting van de aanpak van de leraar-Nederlands die zijn leerlingen voorhield: Er zijn lijdende voorwerpen en meewerkende voorwerpen en de rest waar we geen blijf mee weten, noemen we maar oorzakelijk voorwerp. Me dunkt echter, dat we ook hier, zoals bij de andere voorwerpen, van een definitie moeten uitgaan. Bij Van Bakel vinden we er geen. Wel een ‘beschrijving’, nl. ‘Genitiefvoorwerpen en overeenkomstige zinsdelen in andere vorm noemen we oorzakelijk voorwerp.’ (blz.255) Eerlijk gezegd vind ik deze omschrijving, ook als ik ze aanvul met de gegevens van blz.109-200, bijzonder onduidelijk. Ook de diachronische kleur ervan (genitief!) doet wat ouderwets aan. Op blz.199, Opm. i, lees ik: ‘Komen de bijv. nw van de groep beu, zich bewust enz. in een zin voor als nw. deel van het gezegde, dan beschouwen we het zelfst. nw. meestal wel (erg vaag! F.M.) als oorzakelijk voorwerp; het heeft een relatie tot het gezegde eerder dan tot het nw. deel alleen. In zinnen als Hij was dat gezanik moe kunnen we echter in principe twee kanten uit: dat gezanik is voorbepaling bij moe of oorzakelijk voorwerp. In Dat gezanik was ie moe kunnen we beter kiezen voor oorzakelijk voorwerp., in Dat gezanik moe was ie niet bepaald voor voorbepaling bij moe,’ Van Bakel ziet hier blijkbaar een soort tegenstelling. Toch is die er niet volgens mij. Vooruitlopend op wat ik nog wil aantonen, zou ik zeggen, dat dat gezanik in het laatste geval oorzakelijk voorwerp is evenals in het voorlaatste geval. Maar hier is het toeval-
1. | ‘ t Regende verwijten, ‘Regenen’ heeft hier een totaal andere betekenis als in Het regent, want er komt geen druppeltje regen aan te pas. In Het regent is ‘het’ geen echt onderwerp en daar is ook geen behoefte aan bij dit niet voor niets ‘onpersoonlijk’ genoemde werkwoord. De Vooys noemt het zelfs een schijn-subjekt. (Ned. Spr.1e druk, 1946, § 181, blz.347.) Maar als er betekeniswijziging optreedt, zoals in ‘Het regende verwijten’, wordt er wél een onderwerp noodzakelijk, terwijl tóch het zo vast met ‘regenen’ verbonden ‘het’ niet weggelaten wordt en bijgevolg ook de congruentie van onderwerp en persoonsvorm niet tot stand komt. Gaat ‘ het ‘ dus weer functioneren (De Vooys, blz.348) als voorlopig onderwerp? Of heeft het de functie van ‘er’ overgenomen? (Er regende(n) verwijten). In beide gevallen dienen we verwijten bijgevolg te benoemen als onderwerp, |
2. | ‘ t Stroomde telegrammen, Deze zin is volgens mij niet idiomatisch, maar analogisch naar ‘het regende telegrammen’. We kunnen hier in ieder geval dezelfde redenering volgen als voor ‘ t Regende verwijten, |
3. | Het wemelde bezoekers, Ik vind dit geen Nederlands. De woordenboeken die mij ter beschikking staan ( w.n.t. is nog niet zo ver.) geven alleen voorbeelden met ‘van’. Het moet volgens mij ook zijn: Het wemelde van bezoekers. Dan is bezoekers volgens de traditionele terminologie: voorzetselvoorwerp. |
/td>
Voorbeelden: | Ik ben die studie beu. (= Ik ben dat beu.) |
Ik ben dat gezanik moe. (= Ik ben dat moe.) |
Deze soort constructies zijn verder mogelijk met: machtig, waard, waardig, rijk, kwijt, zat, schuldig, indachtig, zich bewust, van plan, meester, de baas, etc. In beknopte zinnen of bij de vrije predicatieve toevoeging, waarin het adjectief soms de kern is, vinden we natuurlijk geen koppelwerkwoord.
Bv.: Zijn uitvallen beu, verliet ze het vertrek. In deze gevallen moet de zin even vervolledigd worden om de structuur te zien: Zijn uitvallen beu zijnde of Daar zij zijn uitvallen beu was, Ook hier is zijn uitvallen een naamwoordelijke aanvulling bij het naamwoordelijke gezegde, dus oorzakelijk voorwerp.
De gegeven definitie eist misschien nog nadere toelichting:
1. | Een naamwoordelijke aanvulling kan zijn: een zelfstandig naamwoord: Ik ben (die) (onze) kermis beu. een gesubstantiveerd werkwoord: Ik ben schaatsen beu. een persoonlijk of een ander voornaamwoord: Ik ben hem beu. Ik ben alles (dat) (niets) beu. etc. Omdat de in deze zinnetjes gecursiveerde woorden alle onderwerp of lijdend voorwerp kunnen zijn ( hem wordt als onderwerp hij ) kunnen we deze aanvullingen voorwerp noemen; waarover hieronder iets meer. |
2. | In de definitie is het element ‘naamwoordelijk gezegde’ opgenomen. In een zin als Hij herinnert zich mij kan dan ook geen oorzakelijk voorwerp voorkomen. |
3. | Op het einde van de definitie wordt aan het oorzakelijk voorwerp de eis gesteld van vervangbaarheid door een voornaamwoord. Dit is nodig om de volgende soorten gevallen uit te sluiten: |
/td>
De stok is drie meter lang. De gecursiveerde woorden kunnen niet vervangen worden door bv. ‘dat’. Het zijn dus géén oorzakelijke voorwerpen. Water in een zinnetje als Die bak is vol water heeft traditioneel als oorzakelijk voorwerp gegolden (o.a. nog bij Van Bakel.) Dat komt vermoedelijk, doordat men in de historische grammatica van genitiefobject sprak. (vol zoeten wijns!) Aangezien een aantal genitiefobjecten in het Nederlands van na 1500 tot oorzakelijk voorwerp werden, bestond de neiging blijkbaar ze alle, onafhankelijk van de nieuwe structuur, oorzakelijk voorwerp te noemen. Maar deze term gaat voor water in dit geval niet op. Ik meen dat we de boven genoemde voorbeelden als volgt moeten behandelen: Ik ben drie jaar oud. Drie jaar is bijwoordelijk bepaling bij oud. De stok is drie meter lang. Drie meter is bijwoordelijk bepaling bij lang, Van der Lubbe spreekt met De Groot van bepaling van specificatie. Ga naar voetnoot 1 Die bak is vol water. Water is naamwoordelijk aanvulling en nabepaling bij vol. Ik was twee dagen ziek. Twee dagen is gewoon bijwoordelijke bepaling van tijd. | |
4. | In Hij is zich dat bewust is dat een oorzakelijk voorwerp op grond van de definitie. Maar in Hij is zich bewust van zijn kracht vinden we een ‘voorzetselvoorwerp’ wegens het ‘vaste’ voorzetsel (bewust) van, |
Nu wilde ik nog even terugkomen op de benoeming van dat in Ik herinner me dat, waarvoor ik wel moet verwijzen naar mijn artikeltje in Levende Talen dat ik aan het begin van mijn betoog aanhaalde. Daar heb ik min of meer aannemelijk gemaakt, dat het onjuist is te spreken van lijdend voorwerp als de transformatie-actief-passief onmogelijk is.
a. | Ik herinner me dat, |
b. | Ik matig me dat aan, |
c. | Ik vraag me dat af, |
d. | Ik stel me dat voor, |
Bij de zinnen c. en d. kan men desnoods vragen: Wat wordt afgevraagd? Wat wordt voorgesteld ? – Op het eerste gezicht is dat een juiste vraagstelling, maar we moeten er ons toch van bewust zijn, dat we door de weglating van het wederkerend voornaamwoord de structuur doorbroken en de betekenis geweld hebben aangedaan. Bij zin a. en b. zijn de vragen Wat wordt herinnerd ? en Wat wordt aangematigd ? niet grammaticaal. De veiligste benoeming lijkt me dan ook in al deze gevallen (a t/m d): dat is naamwoordelijke aanvulling van het niet-echt-zelfstandig werkwoord. En de woordjes me zullen we dan wel als partikel van het wederkerende werkwoord moeten zien (zoals in zich vergissen.) Nu nog een laatste kanttekening bij Opmerking iv, blz.256 van R.-Sch.-Van Bakel, waar ik lees:
Hij staat op zijn eer, | Hij wacht op het sein, |
Hij staat op zijn jas, | Hij wacht op het plein, |
Ik reken op een vijf, | |
Ik reken op een lei, (overigens dubbelzinnig.) |
Pas door de woordbetekenis van de gecursiveerde woorden gaan we aan een onderscheiden benoeming denken. De woordgroepen als zodanig blijven van gelijke structuur, wat heel summier is toe te lichten met zinnen als:
Op het sein wacht hij nooit. | Ik zeg dat hij op het sein wacht. |
Op het plein wacht hij nooit. | Ik zeg dat hij op het plein wacht. |
Een enkele keer blijkt er verschil, als men bij de zinnen vragen stelt. We zullen niet zeggen: Waarop wacht hij ? als we het plein bedoelen. Dan luidt de vraag: Waar wacht hij ? Maar een duidelijk verschil is er niet in het geval van de lei en de jas, Gewoonlijk noemen we de prepositie in de ‘voorzetselvoorwerpen’: vast voor-
Ik kijk naar de klok. (plaats? richting? specificerend?) |
Ik praat met hem. (omstandigheid? specificerend?) |
Hij is vriendelijk tegen mij. (beperking? (zoals Tinbergen zegt) of specificerend?) |
Daarvandaan ook dat de ‘vastheid’ nogal wankel is, zoals blijkt uit gevallen als:
spreken over, van, met, tegen, |
denken over, van (wel duidelijk specificerend), aan, |
blij over, met, (Maar in: blij door die uitslag noemen we door geen vast voorzetsel, omdat we voor deze betekenisnuance al een naam hebben, nl. oorzaak,) |
bang voor, van |
tevreden over, met |
Mijn hypothese is dat het ‘voorzetselvoorwerp’ géén voorwerp is. Voorlopig is dat niet te bewijzen, omdat er tot nu toe niemand in geslaagd is, zover ik weet, een syntactische definitie van voorwerp te geven.A.W. de Groot gaf als voorlopige definitie: ‘Een voorwerp is een zelfstandigheidswoord (substantief of zelfstandig pronomen) als bepaling van een werkwoord’. – Zelf zag hij, dat dit onvoldoende was en hij meende, dat er ook een semantisch element in moest worden opgenomen. Hij erkende niet tot een zuiver taalkundige definitie te kunnen komen. (Str. Synt., 159-160). Om de terminologie dan toch duidelijk te houden, zouden we voorlopig beter een soort illustratieve of inventariserende omschrijving kunnen hanteren. Bv. Een voorwerp is een zinsdeel dat òf lijdend voorwerp, òf meewerkend voorwerp, òf oorzakelijk voorwerp is. Deze drie voorwerpen moeten dan zoveel mogelijk syntactisch gedefinieerd worden. Het z.g. voorzetselvoorwerp kan, zoals we gezien hebben, waarschijnlijk niet structureel worden bepaald en zal dan ook geen voorwerp mogen heten, maar een bepaling met een specificerend voorzetsel bij een werkwoord, een werkwoordelijke uitdrukking, een adjectief of een adverbium. Een poging tot definiëren van het oorzakelijk voorwerp heb ik boven gedaan. Een echte, sluitende definitie van lijdend voorwerp zal bijzonder moeilijk gevonden worden, omdat de werkwoordelijke woordgroepen in verband met wat we nu nog lijdend voorwerp noemen, zo ingewikkeld zijn. (Ik zou hem hebben willen kunnen zien zitten!) Zouden we de definitie met het transformatieprincipe strikt toepassen, dan zouden we vele traditionele lijdende voorwerpen anders en met nieuwe termen moeten gaan benoemen. Ik heb daar geen bezwaar tegen, maar de nieuwe nomenclatuur is nog niet gevonden. In zinnen als Ik kan hem zien, kunnen we nog vragen (maar op grond van welke scherp omlijnde definitie?): Wie kan worden gezien ? Antwoord: Hij (hem).
Wat betekent meewerkend?
Wat is de betekenis van meewerkend? 2017-12-04 2023-04-13 meewerkend – Werkwoord 1. onvoltooid deelwoord vanmeewerken 2017-10-31 2023-04-13 meewerkend – bijvoeglijk naamwoord uitspraak: mee -wer-kend 1. wie ergens aan meewerkt ♢Edwin is benoemd tot meewerkend lid van het bestuur 1. meewerkend voorwerp (indirect object) [geeft aan waar de hande, : Wat is de betekenis van meewerkend?
Wat is het verschil tussen een meewerkend voorwerp en een voorzetselvoorwerp?
Wat is een voorzetselvoorwerp? Het is een van de moeilijkste zinsdelen, en zelfs de taalprof heeft er nog niet echt een makkelijke uitleg aan gewijd. Maar beter laat dan nooit. Wat is een voorzetselvoorwerp? En dan eenvoudig verteld graag! Een voorzetselvoorwerp is een voorwerp. Hèhè, da’s ook flauw.
- Maar toch is het een goede opmerking.
- Want een voorwerp is namelijk geen bepaling.
- Wat is het verschil tussen voorwerpen en bepalingen? Voorwerpen horen bij het werkwoord, en bepalingen staan er toevallig bij.
- Hoe kun je dat vaststellen? Dat gaat met je taalgevoel.
- Bij ieder werkwoord kun je namelijk één of meer aanvullingen bedenken.
Die aanvullingen bestaan uit de woordjes iets of iemand, eventueel voorzien van een voorzetsel. Voorbeeldje: bij geloven heb je in iets geloven, bij adviseren heb je iemand iets adviseren (of aan iemand iets adviseren ). Bij lezen heb je iets lezen, bij vergelijken heb je bijvoorbeeld iets met iets vergelijken,
- Al die ietsen en iemanden zijn voorwerpen.
- En hoe zit het dan met bepalingen? Die kunnen er wel bij, maar die hebben hun eigen betekenis.
- Het is in iets geloven (voorwerp) maar niet in iets zitten (bepaling).
- Als je gelooft, dan geloof je altíjd in iets,
- Als je zit, zit niet niet altijd in iets (maar soms ook op iets, of naast iets ).
In iets is daar een losse plaatsbepaling. Voorwerpen zijn eigenlijk de bijbehorende aanvullingen bij het werkwoord. In buitenlandse grammatica’s heten ze dan ook vaak “complementen” (complements): ze completeren het werkwoord. Wat is nou een voorzetselvoorwerp? Dat is een voorwerp dat per se met een voorzetsel begint.
Je hebt drie soorten voorwerpen (eigenlijk vier, maar de vierde is een speciaal geval): lijdende voorwerpen (die hebben nooit een voorzetsel), meewerkende voorwerpen (die hebben eventueel het voorzetsel aan, voor of bij, maar dat kan ook weggelaten worden), en voorzetselvoorwerpen (die hebben altijd een voorzetsel, en vaak ook nog een vast voorzetsel).
Daarom is op iets in op iets rekenen een voorzetselvoorwerp (behalve als het op een rekenmachine is), en in op iets staan een bijwoordelijke bepaling. En naar iets is voorzetselvoorwerp in naar iets verlangen, maar bijwoordelijke bepaling in naar iets lopen,
- Soms is het verschil tussen voorzetselvoorwerp en bijwoordelijke bepaling moeilijk te beoordelen.
- Soms ook kun je iets op twee manieren opvatten (bijvoorbeeld op de nieuwe motorkap van de auto wachten ).
- Maar wat je je steeds af moet vragen is: is dit zinsdeel nu een aanvulling op het werkwoord, of staat het er min of meer los bij? O ja: en wat heb je eraan als je dit weet? Nou, de combinatie tussen voorwerpen en werkwoorden is in alle talen een van de belangrijkste bouwprincipes van de zin.
In veel talen krijgen juist de voorwerpen speciale naamvallen of markeringen (het Duits, of het Japans), of worden juist de voorwerpen in de werkwoorden opgenomen (het Turks bijvoorbeeld). In het Nederlands staan voorwerpen vaak op vaste plaatsen (bijvoorbeeld het meewerkend voorwerp zonder voorzetsel, of het lijdend voorwerp, dat niet achter het voltooid deelwoord kan staan).
Wat is het meewerkend voorwerp in de zin voorbeeld?
- Home
- Taalloket
- Meewerkend voorwerp (wat is dat?)
Een meewerkend voorwerp is degene die iets ontvangt of verneemt of van wie iets wordt afgenomen. In de zin ‘De zon geeft ons energie’ is ons het meewerkend voorwerp.
Het meewerkend voorwerp is vaak de ‘ontvangende partij’. Het gaat om een bepaald soort indirect object, Vaak begint het meewerkend voorwerp met het voorzetsel aan – als dat niet in de zin staat, kan het er meestal bij gedacht worden. Enkele voorbeelden:
- Julia en Kim gaven een cadeautje aan hun moeder,
- Ik vroeg (aan) haar of ze nog op vakantie ging.
- Mijn vriend geeft de poes en de hond hun eten.
- Hij laat al zijn geld na aan goede doelen,
- Toen de kinderen niet luisterden, nam hun vader hun de playstation af.
Het meewerkend voorwerp is meestal een levend wezen of een instantie, maar in sommige gevallen kan ook een ding of iets abstracts meewerkend voorwerp zijn: ‘Zij heeft de kast een lik verf gegeven’, ‘Zij geven prioriteit aan samenwerking,’ Soms denk je bij het meewerkend voorwerp niet het voorzetsel aan erbij, maar eerder bij, Bijvoorbeeld:
- Hij trok zijn dochter een schattig jasje aan.
- De procedure was hun onbekend.
Dan is de grens met het ondervindend voorwerp soms lastig te bepalen.
Kan het lijdend voorwerp een werkwoord zijn?
Hoe vind ik het lijdend voorwerp? – Let op dat niet iedere zin een lijdend voorwerp bevat! Als het goed is, heb je voordat je begint te zoeken naar het lijdend voorwerp al bepaald wat de actie is in de zin (het gezegde ). Ook weet je welke zinsdelen er zijn en wie of wat de actie uitvoert (het onderwerp ).
Het onderwerp heeft een nauwe relatie met het gezegde: het bepaalt hoe de persoonsvorm eruit ziet. Maar het gezegde kan ook nog een nauwe relatie hebben met andere zinsdelen. Waar denk je aan bij het woord “eten”? Tien tegen één dat je hebt gezegd: “pannenkoeken”, “koken” of iets dergelijks en niet: “wij” of “jullie”.
Je denkt dus eerder aan wat je eet, of wat je met eten doet, dan aan wie het eet (= onderwerp). Zo vragen meer werkwoorden om een toevoeging. Zo’n toevoeging die logisch gezien bij het werkwoord hoort, noemen we een voorwerp, Een van de mogelijke voorwerpen is het lijdend voorwerp.
Om een gevoel te krijgen bij de naam ‘lijdend voorwerp’ : lijden betekent smart, pijn of schade ondervinden. Het lijdend voorwerp komt alleen voor bij werkwoorden die iets doen, Het lijdend voorwerp is altijd de “iets” of “iemand” die gedaan wordt. Sommige werkwoorden hebben nooit een lijdend voorwerp, sommige werkwoorden soms, sommige altijd.
Je kunt herkennen of een werkwoord een lijdend voorwerp bij zich kan hebben door te vragen: “Kan ik iemand/iets ?” Bijvoorbeeld: Kan ik iets kopen? Ja, dan is “iets” het lijdend voorwerp. Kan ik iemand/iets slaan? Ja, dan is “iemand of iets” het lijdend voorwerp.
Onderwerp | Lijdend voorwerp |
ik | mij, me |
jij | jou, je |
hij, zij, het | hem, haar, het |
wij | ons |
jullie | jullie |
zij | hen |
Nog een belangrijke tip: het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (in, op, onder, boven, tussen, naar, tijdens,,). Neem als voorbeeld de zin: De voetballer schopt de bal naar een medespeler. Stap 1 : persoonsvorm bepalen; maak de zin vragend.
Schopt de voetballer de bal naar een medespeler? schopt is de persoonsvorm; komt van “om te schoppen” Stap 2 : zinsdelen bepalen de voetballer is een zinsdeel (staat al voor de pv) de bal is een zinsdeel (ik kan zeggen:de bal schopt de voetballer naar een medespeler) naar een medespeler is een zinsdeel (ik kan zeggen: naar een medespeler schopt de voetballer de bal) Stap 3 : onderwerp bepalen de voetballer is het onderwerp: het tweede zinsdeel van de vraagzin.
Controle : de voetballer = hij; Hij schopt de bal naar een medespeler = OK Stap 4 : lijdend voorwerp bepalen Kan hij (=de voetballer) iets of iemand schoppen? Ja! Wie of wat schppt hij dan? de bal! de bal is het lijdend voorwerp
Wat is het lijdend voorwerp in de zin voorbeeld?
- Home
- Taalloket
- Lijdend voorwerp (wat is dat?)
Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoord direct ondergaat. Een andere naam voor het lijdend voorwerp is daarom direct object, In bijvoorbeeld ‘Ik koop een fiets’ ‘ondergaat’ een fiets direct de werking van het werkwoord kopen, Het is daarmee het lijdend voorwerp (ofwel: direct object).
Een lijdend voorwerp kan een zelfstandig naamwoord zijn (bijvoorbeeld fiets, een meisje, Anna ), een woordgroep met een zelfstandig naamwoord als kern ( haar nieuwe kleren ) of een persoonlijk voornaamwoord ( mij, je, haar, hem, het, ons, jullie, hen ). In de onderstaande voorbeelden is het lijdend voorwerp gecursiveerd:
- Onder de douche zingt hij altijd keihard Satisfaction,
- Pieter heeft Anna gisteren nog gezien.
- Denise showde haar moeder haar nieuwe kleren,
- Iedereen verdient liefde,
- Bel jij hem even?
- Welk boek raad je me aan?
Wat is het BVB?
Bijvoeglijke bepaling
Nu je alle zinsdelen hebt benoemd, ga je op zoek naar bijvoeglijke bepalingen die in de zinsdelen staan.De bijvoeglijke bepaling (bvb) is altijd een deel van een zinsdeel en vertelt iets over een zelfstandig naamwoord en hoort daar ook bij.Let op: Als het zinsdeel begint met een lidwoord maakt dat geen deel uit van de bijvoeglijke bepaling. Hoe vind je de bijvoeglijke bepaling?
Eerst kijk je of er zelfstandige naamwoorden in de zin staan. Heb je een zelfstandig naamwoord gevonden dan stel je de vraag: welke of wat voor + zelfstandig naamwoord. : Bijvoeglijke bepaling
Wat is het lijdend voorwerp Junior Einstein?
Wat is het lijdend voorwerp (lv)? Het lijdend voorwerp (lv) hangt samen met het onderwerp en het gezegde in de zin. Een zin heeft alleen een lijdend voorwerp als het uit een werkwoordelijk gezegde bestaat. Het is belangrijk dat je weet dat niet iedere zin een lijdend voorwerp heeft. Hoe vind je het lijdend voorwerp (lv)?
1. Zoek de persoonsvorm (pv).
Zoek de persoonsvorm (pv).
|
Hieronder worden de stappen uitgelegd.
1 | Zoek de persoonsvorm (pv). |
Maak de zin vragend of zet hem in een andere tijd. Persoonsvorm
Zin | Vraagzin / Andere tijd | Persoonsvorm | ||
Wij gaan brood kopen. | → | Gaan wij brood kopen? | → | gaan |
Wij gaan brood kopen. | → | Wij gingen brood kopen. | → | gaan |
Wij gaan brood kopen. → Vraagzin: Gaan wij brood kopen? → Persoonsvorm: gaan Wij gaan brood kopen. → Andere tijd: Wij gingen brood kopen. → Persoonsvorm: gaan
2 | Zoek het onderwerp (o). |
Wie of Wat + de persoonsvorm. Onderwerp
Zin | Wie / Wat + pv | Onderwerp | ||
Wij gaan brood kopen. | → | Wie gaan? | → | Wij |
Wij gaan brood kopen. → Wie / Wat + pv: Wie gaan? → Onderwerp: Wij
3 | Zoek het gezegde (gez). |
Het gezegde zijn alle werkwoorden in een zin. Gezegde
Zin | Alle werkwoorden | Gezegde | ||
Wij gaan brood kopen. | → | gaan kopen | → | gaan kopen |
Wij gaan brood kopen. → Alle werkwoorden: gaan kopen → Gezegde: gaan kopen
4 | Wie / Wat + onderwerp + gezegde. |
Zet Wie of Wat voor het onderwerp en het gezegde. Lijdend voorwerp
Zin | Wie / Wat + o + gez. | Lijdend voorwerp | ||
Wij gaan brood kopen. | → | Wat gaan wij kopen? | → | brood |
Wij gaan brood kopen. → Alle werkwoorden: Wat gaan wij kopen? → Lijdend voorwerp: brood
* | Een zin met een naamwoordelijk gezegde heeft nooit een lijdend voorwerp! |
Voorbeeld
![]() |
Zin | Wie / Wat + o + gez. | Lijdend voorwerp | ||
Van dat gezeur wordt zij boos. | → | Wie / Wat wordt zij (boos)? | → | Geen | |
wordt boos = naamwoordelijk gezegde. Er kan dan geen lijdend voorwerp in de zin zitten. Een zinsdeel kan nooit tegelijkertijd een lijdend voorwerp zijn en onderdeel van het naamwoordelijk gezegde zijn. |
Van dat gezeur wordt zij boos. → Wie / Wat + o + gez.: Wie/Wat wordt zijn boos? → Lijdend voorwerp: Geen wordt boos = naamwoordelijk gezegde. Er kan dan geen lijdend voorwerp in de zin zitten. Een zinsdeel kan nooit tegelijkertijd een lijdend voorwerp zijn en onderdeel van het naamwoordelijk gezegde zijn. Lijdend voorwerp (lv)
- Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp en het gezegde.
- Het lijdend voorwerp = wie / wat + onderwerp + gezegde.
- Als de zin een naamwoordelijk gezegde heeft, dan is er geen lijdend voorwerp.
- Een zin kan dus alleen een lijdend voorwerp hebben als het een werkwoordelijk gezegde heeft.
: Wat is het lijdend voorwerp (lv)?
detector